maandag 15 december 2008

Modelleren van training




Foto van deze week is eentje van vorig jaar: zondag is het immers weer zover: de Hel van Kasterlee. Peter gaat er op zoek naar een mooie prestatie en Mieke gaat er op zoek naar een driekleurige trui. Al zullen er nog zijn!!

####

Eén van de blogs die ik regelmatig volg, is deze. Zeker de laatste weken werd mijn interesse gewekt, gezien hij het Modelleren van training-concept toepast. Enkele jaren terug handelde mijn thesis hierover en nog steeds probeer ik deze wetenschappelijke invalshoek te volgen.
Het gevolg was dan ook dat we afgelopen week heel wat mailden om wat theoretische en praktische zaken uit te wisselen. Leuk dat dit in zo’n open sfeer kan!

Deze wiskundige benadering van training is zeker niet simpel (na maanden studie over training zelf, volgden nog enkele maanden om de wiskundige aspecten door te hebben!), maar kan wel zinvol zijn in het opmaken van jaarplanning, periodisering naar piekwedstrijden en dergelijke. Lees zeker Alan zijn blog eens, als je hierin geïnteresseerd bent, maar voor een basisuitleg, kan je hieronder verder lezen.

Het concept

Het wiskundig benaderen van training is een relatief nieuw concept binnen de trainingsleer.
Dit concept baseert zich op het 2-factorenmodel. Training wordt hier beschouwd als de input die twee fysiologische antwoorden veroorzaakt: een toename in fysieke fitheid en een toename in vermoeidheid. De som van deze twee antwoorden geeft de output, het actuele prestatievermogen.

Wiskundige modellen zouden de mogelijkheid bieden om de effecten van training op de prestaties te beschrijven en te voorspellen. Bestaande modellen suggereren dat een trainingssessie een verhoging van fitheid en vermoeidheid induceert.
Wetenschappers gebruikten modellen tot nu toe om de acute reactie op training te beschrijven, maar relatief weinigen werkten het verband tussen chronische training en de gevolgen op de prestaties verder uit.
Verschillende elementen hebben hun invloed op de training (= de input). Zowel fysiologische componenten (type training, dieet,…) als psychologische elementen spelen een rol. Ook andere factoren (zoals het weer, de ondergrond,…) zijn belangrijk. Niet alle elementen zijn meetbaar en controleerbaar door de onderzoeker. Het dosis - respons modelleren kan dan ook alleen gedaan worden voor de fysieke trainingsinput die kan gemeten worden. Hierbij worden fitheid, vermoeidheid en prestaties gemeten (= de output). Daarnaast is het mogelijk de psychologische impact van de training te meten aan de hand van de Borgschaal.

Bij training worden wiskundige modellen aangehaald om vermoeidheid- en fitheidprofielen ten gevolge van trainingsstress op te stellen en zo de fluctuaties van prestaties binnen de verschillende trainingsperiodes beter te begrijpen. Het prestatieniveau wordt bepaald door het verschil tussen negatieve trainingsinvloed (vermoeidheid) en positieve invloed (fitheid) (fig. 1).

Fig. 1: Het basisidee van het modelleren van training (Morton, 1997) voor deze figuur, zie volgende blog.

Deze fitheid en vermoeidheid zijn een gevolg van trainingsstimuli en de accumulatie ervan. De trainingsstimulus wordt bepaald door het volume, de intensiteit en de frequentie van de training.
De basis van het modelleren is de kwantiteit van de trainingsinput. Hiervoor moet de specifieke trainingseenheid omgezet worden in een getal. Voor dit kwantificeren van de training zijn verschillende mogelijkheden. De dosis van de trainingssessie geeft een stijgen van twee fysiologische antwoorden, namelijk een verhoogde fitheid en een verhoogde vermoeidheid.

De vermoeidheid (fatigue), gemeten in arbitraire eenheden, is onmiddellijk merkbaar na het afwerken van de training in de vorm van een gevoel van moeheid. Fitheid (fitness), ook uitgedrukt in arbitraire eenheden, daarentegen is niet direct voelbaar voor de atleet. Wanneer geen verdere trainingen afgewerkt worden, zullen beide antwoorden verdwijnen (principe van detraining), maar dit gebeurt aan verschillende snelheden (aan de hand van parameters, specifiek voor het individu). Het verlies van fitheid kan tegengegaan worden door verschillende opeenvolgende trainingen. Voor eenzelfde trainingsimpuls zal de verhoging in fitheid progressief afnemen. Zo bereikt de fitheid een plateau wanneer geen hogere impuls gegeven wordt (principe van de verminderde meeropbrengst). Aan de andere kant zal ook de vermoeidheid stijgen richting een plateau, zeker bij opeenvolging van zware training, zonder voldoende herstel (overreaching).

Ondanks het feit dat het modelleren van training zijn basis vindt bij het 2-factorenmodel, kan ook het supercompensatiemodel (1-factormodel) verklaard worden. Het initiële dalen van de prestatie net na een training wordt verklaard door de vermoeidheid. Daarna vindt echter een stijging plaats tot boven het basisniveau, te wijten aan de fitheid. Hieruit kan men afleiden dat de vermoeidheid sneller daalt dan de fitheid.
Ook wanneer men op langere termijn de verhouding tussen fitheid en vermoeidheid bekijkt, merkt men dat de vermoeidheid sneller daalt dan de fitheid. Op figuur 2 wordt de verhouding tussen fitheid en vermoeidheid gezien bij een dagelijks gelijke dosis training (input). Initieel ligt het vermoeidheidsniveau hoger dan het fitheidniveau. Dit impliceert dat de prestatiecapaciteit daalt. Na een bepaalde tijd echter neemt de vermoeidheid af en wordt het fitheidniveau hoger. De vermoeidheid neemt dus sneller af dan de fitheid. Vanaf dit moment is er een verbetering van de prestatiecapaciteit merkbaar.

Fig.2: Verhouding op lange termijn tussen fitheid en vermoeidheid (Morton, 1997)voor deze figuur, zie volgende blog

Een prestatie op een bepaald moment wordt voorspeld aan de hand van het verschil tussen fitheid (positief voor de prestatie) en vermoeidheid (negatief voor de prestatie), waarbij een factor gebruikt wordt om beide arbitraire eenheden te kunnen vergelijken.
Op basis van wiskundige modellen waarbij fitheid en vermoeidheid worden berekend, worden voorspellingen gemaakt van de prestaties. Na vergelijking met de effectieve prestaties, worden de parameters aangepast.
Er zijn twee mogelijkheden. Een eerste is om in de toekomst verder prestaties te voorspellen op basis van trainingen die zullen uitgevoerd worden. Daarnaast kan men ook nagaan welke trainingen nodig zouden zijn om een bepaalde prestatie op een bepaald moment na te streven.

Vertalen we dit naar de praktijk dan:

- is het belangrijk te beseffen dat zowel fitheid als vermoeidheid een rol spelen bij training en zeker bij het neerzetten van prestaties (de rol van vermoeidheid wordt dikwijls vergeten)
- kunnen we een aantal zaken halen uit dergelijke wiskundige modellen. Een aantal zijn te lezen op deze blog, een aantal probeer ik in de toekomst aan te vullen

####

Gelukkig werd er niet alleen gerekend dit weekend, er werd ook nog wat getraind. Op vrijdag een frisse fietstraining (gelukkig was ik niet alleen) en op zondag een goede test. Terwijl Michael in Breskens alleen liep, had ik wat meer volk rond mij in Brussel. Net als enkele clubgenoten wou ik opnieuw lopen in het Park van Laken. Dat de loopconditie nog niet op punt staat, had ik wel verwacht. Het steeds wisselende ritme deed aan de ene kant deugd, maar aan de andere kant besef ik opnieuw dat er nog werk aan de winkel is, maar goed, we zijn op goede weg.
Een andere vaststelling is ook dat ik nu veel meer train als een triatleet, terwijl dit enkele jaren geleden nog was als een atleet (loper) die triatlon doet. Klein verschil op papier, maar een groot in de praktijk. Vergelijken met vroeger kan en mag dus niet. En vanaf nu kijken we alleen nog vooruit!

In het verre Honolulu liepen Frank en Nathalie trouwens de marathon. Enkele weken na zijn Ironman stond hij nu zijn vrouwtje bij en samen liepen ze over de finish. Super!!

Geen opmerkingen: