dinsdag 11 december 2007

Supercompensatie

Trainingsprincipes, het is natuurlijk de basis van alles. Eén van de belangrijkste principes is natuurlijk die van de supercompensatie. Je kan die echter op 2 manieren benaderen.
Het principe van het herstel gaat ervan uit dat na een training een opstapeling van vermoeidheid plaatsvindt, waardoor een daling van het prestatievermogen merkbaar is. Tijdens de daaropvolgende recuperatiefase echter wordt het prestatievermogen hersteld, en dit zelfs tot boven het beginniveau (= supercompensatie). Dit supercompensatiemodel wordt ook het 1-factormodel genoemd. Dit is ook het model dat overal gehanteerd wordt en wat dan ook ongeveer iedereen kent.
Wanneer na de recuperatiefase geen nieuwe trainingsprikkel aangeboden wordt, zal het prestatievermogen opnieuw dalen tot het beginniveau.
Wanneer echter een nieuwe prikkel toegediend wordt op het moment van supercompensatie, kan het lichaam een iets zwaardere belasting aan en zal het prestatievermogen stijgen.
Naast dit 1-factormodel wordt ook een 2-factorenmodel naar voor gebracht. Dit model hanteert de factoren fysieke fitheid en vermoeidheid om het verloop van het prestatieniveau in functie van de tijd te verklaren. De fysieke fitheid als component van het prestatievermogen wordt gezien als een zich traag wijzigende parameter, terwijl de component vermoeidheid snel kan veranderen. Training wordt in dit model beschouwd als een vorm van input die twee fysiologische responsen veroorzaakt: aan de ene kant een toename in fysieke fitheid en aan de andere kant een toename in vermoeidheid. De positieve invloed na training is de fysieke fitheid. De vermoeidheid daarentegen heeft een negatieve invloed. De som van deze twee antwoorden geeft de output, het actuele prestatievermogen. Omiddellijk na een trainingstimulus is winst geboekt wat betreft fysieke fitheid, maar wordt het prestatievermogen negatief beïnvloed door de component vermoeidheid. In de daaropvolgende herstelfase neemt de vermoeidheid snel af en loopt de winst in fysieke fitheid langzaam terug. Hierdoor wordt een toename van het prestatievermogen waargenomen.
Aan de hand van dit 2-factorenmodel werden wiskundige modellen opgesteld om de training beter te plannen en prestaties te voorspellen. Ik deed hier een onderzoek over in mijn thesis enkele jaren geleden. Dit wiskundig model bevat veel nuttige informatie, maar is momenteel veel te ingewikkeld om praktisch gebruikt te worden.
Het optimaliseren van het trainingsproces impliceert het zoeken naar de juiste verhouding tussen inspanning en recuperatie. Voor elke specifieke trainingsvorm (vb uithoudingstraining, krachttraining,…) is empirisch vastgesteld hoeveel recuperatietijd nodig is alvorens men een zelfde trainingsvorm opnieuw kan ondernemen. Deze komen veelvuldig terug in trainingsartikels.
De recuperatiefase na een training wordt gekenmerkt door een snelle en een trage component. Het verloop van deze componenten is afhankelijk van het volume en de intensiteit van de training, van het prestatieniveau van de sporter en van de recuperatiemodaliteit.
Wanneer een atleet zich dus bewust is van dit principe, beseft hij/zij ook onmiddellijk het belang van rust. Afhankelijk van de planning en doelstelling gaat een coach natuurlijk variëren met training en recuperatie (rust) om zo op het juiste moment de juiste conditie te krijgen. Daar komen we dan in de zone van overreaching en overtraining, maar daarover de volgende keer meer.

Geen opmerkingen: